PROPAGATIE. 160 meterband gedurende een jaar gemeten.
WAAROM. In december 2007 kreeg ik het gevoel dat ik wat meer wilde weten over de propagatie binnen de 160m band. Is het bijvoorbeeld, met gebruik van normale middelen, onder alle omstandigheden mogelijk binnen Nederland een amateur verbinding tot stand te brengen? Ik wist het goede antwoord niet met zekerheid te geven. Wel weet ik uit ervaring dat er, sporadisch op 80m en veelvuldig 40m momenten zijn dat communicatie binnen Nederland in het geheel niet mogelijk is. Natuurlijk eerst maar eens begonnen met een zoekopdracht in Google en dat leverde zoals gewoonlijk zeer veel op, maar het loste mijn probleem niet op. Er bleef niet veel meer over dan het maar eens te gaan proberen, ten slotte sprak de oude wijze dr. Blan reeds de gevleugelde woorden “meten is weten”.
HOE. Wat we voor een dergelijke meting nodig hebben is onder
andere een betrouwbaar tegenstation dat bereid is om op de gewenste tijd een
draaggolf van minimaal één minuut in de lucht te brengen. Omdat ik geen idee
had hoe de resultaten zouden uitpakken heb ik een station gezocht in het midden
van het land. PA0JWU uit Radio Kootwijk bleek bereid zijn medewerking te willen
verlenen aan dit experiment. De afstand tussen mijn QTH en Radio Kootwijk bedraagt
119 km en met de toegepaste antennes geeft deze afstand voldoende zekerheid dat
grondgolf geen rol speelt. Verder nodig is een nauwkeurige meetontvanger, een
zender die 100watt levert en een stabiele antenne situatie aan beide zijden.
Begin december 2007 werd op 09.30 lt (lokale tijd) gestart met een meting op
1860 kHz en om een idee te krijgen van de middag en avond condities werden deze
metingen later tevens uitgevoerd op 13.00 en 22.30 lt. Natuurlijk zijn er door omstandigheden
en vakanties dagen geweest waarop geen enkele meting is uitgevoerd of alleen op
één of twee van de genoemde tijden. Van de 365 mogelijke meetdagen zijn er
uiteindelijk 276 overgebleven waarop daadwerkelijk metingen zijn uitgevoerd. De
apparatuur aan de zendkant bestond uit een Icom IC 7400 met een draaggolf
uitgangsvermogen van 100 watt en de gebruikte antenne was een dipool van 2 maal
40 meter op een hoogte van 12 meter. Aan de ontvangkant is ook een dipool van 2
maal 40m gebruikt met het voedingspunt op 16m en de uiteinden op 8m. Gedurende
het experiment zijn er twee ontvangers gebruikt, een Wandel & Goltermann
SPM 6 en vanaf oktober een Software Defined Radio(SDR) de Flex 5000A.
Natuurlijk werd voor de overgang naar de SDR eerst vastgesteld dat de
meetresultaten identiek en correct waren. Behalve de meting is er op genoemde
tijden ook regelmatig verbinding gemaakt met stations uit Zeeuws-Vlaanderen,
Kijkduin en Arkel die, met iets minder ideale antennes, toch over het algemeen voldoende
sterk binnen kwamen om een normaal telefonie-QSO mee te voeren.
REGISTRATIE. De genoteerde waarde is de hoogst gemeten waarde gedurende de
minuut. De QSB op het signaal verschilt per dag en is soms 3dB maar ook 18dB komt
voor. De 9.30 lt metingen laten zien dat het gemeten signaal zich gedurende het
jaar om de – 60dBm beweegt. Verder zien we vier extreme uitschieters naar
beneden en wel op 17 januari (-81dBm), 15 en 16 februari (resp.-85 en -80dBm)
en 30 maart 2008 (-85dBm). Op een redelijk gekalibreerde S-meter geeft -60dBm
een aanwijzing van ongeveer 10dB over S9. Ook het absolute gemeten minimum van
-85 dBm blijft nog altijd net boven S6. Wel moet ik hierbij aantekenen dat het
ruisniveau dat op de dipool binnenkomt zonder dat er een signaal aanwezig is, zich
gedurende het gehele jaar tussen -91 en -95dBm bevindt. Dus zelfs met S6 op de
meter rest er over dit traject en dit extreme minimum slechts een klein signaal
net iets boven de ruis. Vanaf begin april tot eind juli heb ik per dag tevens
de vier belangrijkste waarden genoteerd die direct verband houden met de
activiteit van onze zon, maar ik heb geen enkele relatie kunnen leggen tussen
deze waarden en de gemeten signaalsterkte. De 13.00 lt metingen laten een
gemiddelde zien dat 10 dB lager ligt dan de 9.30 lt metingen en hier ligt het
diepste dal op 15 en 18 februari (resp. -90 en -87dBm). De metingen om 22.30 lt
hebben een gemiddelde dat 15 dB hoger ligt dan de ochtend metingen. (zie de
grafieken)
CONCLUSIE. De 160m band is gedurende 24 uur per dag geschikt om
verbindingen binnen Nederland tot stand te brengen met als groot voordeel, dat
zolang het licht is er nauwelijks QRM wordt ondervonden van stations uit de ons
omringende landen. Als nadeel kan worden aangevoerd dat gebruik moet worden
gemaakt van antennes die wat meer ruimte nodig hebben, maar met verkorte
dipoolantennes waarbij de verlengspoelen zich ongeveer halverwege beide helften
van de dipool bevinden zijn goede resultaten te behalen.
DX.Tot zover de bevindingen over relatief korte afstand, natuurlijk is er
op de 160m band veel meer te beleven. Van zonsondergang tot zonsopkomst is
160m, vooral in de winter, een ware DX-band waar met de nodige inspanning de
verste uithoeken van de wereld te werken zijn. Gelukkig besteden de meeste
DX-expedities tegenwoordig ook ruime aandacht aan de lage banden, waardoor het
DXCC 160m binnen niet al te lange tijd te behalen is. Het geeft mij in ieder
geval veel meer voldoening om stations zoals VP6DX of VK9DWX te kunnen werken
op 160m dan wanneer ik datzelfde doe op 20m. In tegenstelling tot de voor de
metingen gebruikte dipool, wordt voor DX verkeer als zendantenne een vertikaal van
18 m met top capaciteit gebruikt en voor de ontvangst wordt hoofdzakelijk een
K9AY (dubbel loop) gebruikt. Ik hoop dat dit verhaal een aanmoediging zal zijn
om zowel voor radioverkeer binnen Nederland als voor ver daarbuiten de 160m
band eens te gaan proberen.